Ontstaan 1620
Bij de aanleg in 1616 werd het plein de Prinsenmarkt gedoopt, naar de Prinsengracht. De vroedschap besloot in 1620 uit te zien naar een plaats waar men een kleine kerk kon stichten: de keus viel op de Prinsenmarkt. De eerste steen van de Noorderkerk - gebouwd door de stadstimmerman Hendrick Staets - werd op 15 juni 1622 gelegd en op 16 april 1623 in gebruik genomen. Na de voltooiing van de Noorderkerk in 1623 verdrong de naam Noordermarkt de door het stadsbestuur gegeven naam.
De kerk is een voorbeeld geweest voor vele protestantse bedehuizen, die in de Republiek gebouwd werden. Het grondvlak heeft de vorm van een Grieks kruis, vergroot met kleine driehoeken in de kruisarmen. Het interieur maakt een machtige indruk door de vier zware pijlers, die de hoge gewelven dragen. Oorspronkelijk was er een begraafplaats rondom de kerk: het Noorderkerkhof. In 1688 werd dit kerkhof opgeheven en verplaatst naar Haarlem.
De pottenmarkt was geordonneerd aan het kerkhof van de Noorderkerk en daar kwam bij besluit van 1627 de voddenmarkt bij. De handwerksman en zijn vrouw waren nergens zo zeer op hun gemak, als aan deze grote open toonbank op deze mooie plek. Sinds 1627 werd de Noordermarkt de hele week gehouden. De markt is in deze vroege tijden zeer populair bij de Amsterdammers en speciaal de vrouwen gingen des Maandags ‘lapjes keeren’. Ook blijft het marktplein een centrum voor de duivenhandel, dat bij uitstek gunstig is gelegen voor de liefhebbers uit de Jordaan. Oude hoeden mochten er worden verkocht sinds 1703, verder werd de stromarkt er heen overgeplaatst.